Openingsartikel uit het kerkblad van 1 december 2022, door dominee Frans van Dijke. Advent … het is weer Advent. De tijd waarin wij in vier zondagen bij het Kerstfeest uitkomen. In de kerk, en misschien thuis ook wel, treffen we in de Advent onze voorbereidingen voor het Kerstfeest. En dat is goed. Want ieder feest -afgezien van spontane feestjes- heeft zo z’n voorbereiding nodig. Zo waren we misschien wel dagen in de weer met het feest van de heilige Nicolaas of met een huwelijks- of verjaardagsfeest. Woorden zullen niet van de lucht zijn geweest als: “hebben we wel alles ingeslagen, zijn er wel genoeg stoelen, wat zal ik aantrekken, moesten er geen nieuwe slingers komen want de oude waren toch gescheurd … vergeten we niets … je hebt die en die toch wel gevraagd …?!”
4 kaarsen
Wij kunnen niet zo goed zonder ‘dat van tevoren in de weer zijn’. Net zo heeft ook het Kerstfeest in de kerk en thuis de Advent als voorbereidingstijd nodig, om toe te kunnen leven naar het vieren van de geboortedag van Jezus van Nazareth in wie, zo geloven wij, de Messias, de Christus, de Gezalfde, ‘Davids Zoon lang verwacht’ tot ons kwam en tot ons komt.
Hoe we dat in de kerk of thuis doen, dat vult iedereen weer anders in. Bij ons thuis begint het altijd op de zaterdagavond voor de 1e Advent. Dan zoek ik op zolder de Adventsster op -die elke Advent weer bij ons voor het raam hangt- en geef ik hem zijn eigen vaste plaats. Het is net zo’n ster als in de Kruiskerk hangt, nou ja, gelukkig wel iets kleiner. De bij de Protestantse Kerk bestelde Adventskalender wordt alvast opengelegd bij het eerste blaadje. Vier witte adventskaarsen staan keurig op een rijtje te wachten op de komst van hun vlam, met in hun midden een mooie rode kaars … die ontmoet haar vlam pas als het Kerst is!
We hadden wat kamers over
“Bij ons komen er in de tijd voor Kerst twee Oekraïense vluchtelingen in huis wonen. Ze zitten nu in een tijdelijke crisisopvang in de buurt. Het is een stel, zij is 20, hij 21. Wij hadden toch wat kamers over.” Het was niet in de kerk of bij ons thuis dat deze woorden klonken. Het was tijdens het theedrinken na afloop van een rondje hardlopen met mijn hardloopclubje. Ik moest even slikken. Het leek het Kerstverhaal wel. Alleen dan zo zoals het in de Bijbel niet verteld maar wel gehoopt wordt … dat er wèl plaats is voor twee jonge mensen en wie weet zelfs voor een komend kind! Maar ook moest ik slikken, omdat ik heel de tijd al vond dat mijn huis al best wel vol was met een ster, wat kaarsen en een kalendertje.
De beginregel van een adventslied schoot me te binnen: ‘Hoe zal ik U ontvangen, hoe wilt Gij zijn ontmoet?’ Een lied met een bijna wanhopig begin: ik weet niet hoe dat moet, hoe doe ik dat in vredesnaam goed: klaarstaan, toeleven naar- en me voorbereiden op de feestelijke ontmoeting met Jezus? De olie in mijn feestlampje lijkt steeds maar weer te weinig, het vlammetje te klein. Anderen doen veel meer, zo lijkt het wel. Voordat de altijd weer broodnodige zelfkritiek mij vast liet lopen in schuldgevoel dat me ook niet verder hielp, las ik gelukkig de bede in de rest van het aloude adventslied: ‘Wil zelf uw fakkel dragen in onze duisternis, opdat wat U behage ons klaar en zeker is.’ Blijkbaar, zingt het lied ons voor, hebben wij, heb ik het nodig dat God zelf mij bijlicht, voorlicht wat mij te doen staat. Dat ik bij Hem te rade moet over wat mij te doen staat binnen de mogelijkheden die ik heb. Hij gaat al rond met een fakkel om allerlei duistere plekken aan te wijzen. Wat mij te doen staat? Keuze genoeg aan plekken, ook voor mij, om mijn lampje neer te zetten.
Mijn lampje
Onze tijd, een stukje van de tijd tussen de dag dat Jezus in Bethlehem werd geboren en de dag dat Hij terugkomt, voelt aan als nog onvoltooide tijd. Dat eerste licht van zijn komst belicht nog altijd hoeveel er nog en steeds weer geknakt en gehavend is, hoeveel er durend de vernieling ingaat, hoeveel zich afspeelt wat er nooit had moeten zijn. Het is om ons heen -en vaak genoeg ook in ons eigen hart- niet stil en zacht en zoet zoals Kerstkaarten het wel eens voor ons uittekenen.
En toch, en toch en misschien wel daarom zing ik de komende tijd ook mee met een ander oud Adventslied van de hoop: ‘Daar is uit ‘s werelds duist’re wolken, een licht der lichten opgegaan …’, omdat Hij eens juist in de diepste duisternis alles heeft voltooid en daarna het licht van Pasen heeft binnengetrokken. Dat maakt dat ik hoopvol bij Hem te rade ga waar ik -totdat Hij komt- mijn lampje neer kan zetten … en dat maakt dat ik toch ook maar weer onze Adventsster heb opgehangen en de kaarsen in het gelid heb gezet en het kalendertje openlegde … omdat ze me samen helpen bedenken en geloven dat ‘Gods genade zijn morgenrood zal spreiden’ … kome wat komen mag, Hij zal zeker komen! De kaars zal haar Vlam ontmoeten!