Gabriël was nog maar een kleine jongen toen zijn vader stierf. Het was niet onverwacht maar wel vreselijk. Er waren nog een broertje en een zusje en Gabriëls moeder, grootouders en vele andere dierbaren die er veel hartenpijn en zielsverdriet van hadden dat zij deze man moesten loslaten en hij hen.
We hadden net Pasen gevierd, de prunussen bij de ingang van het kerkhof stonden nog ongeschonden in bloei. Gabriël heette de jongen, ik verzin het niet. Dat herinnert aan de aartsengel die aan Zacharias en Maria vertelde dat er een kind geboren zou worden. Dat kon niet, de vrouw van de ene was te oud, de ander ging nog niet met een man naar bed, maar het ging toch gebeuren. Een kind.
Deze kleine engel zei, over het graf heen kijkend waarin zojuist zijn vader was gelegd: `en wanneer komt Jezus nou?’ het keek omhoog naar de wolken: `en komt Jezus nu terug?’ Hij leefde onbevangen in de verwachting van de terugkomst van de Heer. Gabriël verwachtte iets, en herinnerde ons daaraan. En ook herinnerde hij ons aan iets wat veel gelovige mensen voelen: waarom duurt het nog zolang. Wat mij betreft is het een van de grootste vragen van het christelijk geloof: waarom moet er nog zoveel geschiedenis komen terwijl het al Pasen is geweest? En niet zomaar geschiedenis: behalve veel verrukkelijks zoveel verschrikkelijks. Zoveel afschuwelijk kwaad. Zoveel afschuwelijk leed. God, dat Koninkrijk van U, komt er nog wat van?
Komt Jezus nu terug? Dat was de vraag van deze kleine engel op een moment van een droeve breuk in zijn leven. Dat had niet mogen gebeuren, kinderen hebben hun vaders nodig, maar het gebeurde toch. We leven in een schepping vol risico’s, en Jezus komt maar niet terug. En lezen we straks weer het verhaal van Hemelvaart, veertig dagen na Pasen, dat Jezus op een lichte wolkenwagen van de aarde gedragen werd. Hoezo van ons weg? Ik ken alle Bijbelse en theologische antwoorden, we kunnen er meestal prima mee leven als het leven ons toelacht. Wij hier, Hij daar. Maar wat als er een breuk in je leven slaat, verdriet meedogenloos binnenkomt, het wereldnieuws je te uitzichtloos wordt, je toekomst verloren? Waar hopen we op? Op een hemel, dat alles goed komt?
De onbevangen verwachting van de kleine Gabriël, bracht een glimlach teweeg bij zijn moeder. En later, bij de koffie met broodjes ging het gesprek erover. Zoals het gesprek er vaker over gaat als ik ben voorgegaan in een uitvaartdienst. Niet zelden lees ik dan 1 Korinthe 15, of Openbaring 21, ongelooflijke teksten over opstanding en toekomstvisioen. Over de belofte dat God nog niet aan het eind van zijn Latijn is,over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Niet zelden komen mensen aarzelend, verward, of zelfs geïrriteerd, of misschien verlangend op me af: gelooft u dat nou echt? Is er nog iets na dit leven? Iets goeds, iets dat troost, iets waarop je hopen kan? Een hemel? Een goede God die je welkom heet? Kunnen wij iets zeggen over wat er na de dood gebeurt? Weet u daar meer over?
Niet in de zin dat ik weet wat het is. Het blijft een verrassing, ik ben nog nooit dood gegaan. Ik kan ook niets zeggen over geboren worden. Daar was ik wel bij, maar ik heb geen idee hoe dat ging. Toch weet ik zeker dat ik geboren ben. De christelijke traditie krijgt niet de vinger achter het geheim van dood en leven, maar spreekt zich er wel over uit.
Daarom lees ik graag uit dat allerlaatste Bijbelboek, waar een oude ziener ons vertelt wat hij te zien kreeg voor zijn hoogbejaarde ogen:`Nee nee, luister’, zegt hij, `God staat aan het begin, hij heeft je geweven in de schoot van je moeder. Dat je er bent, dat je leeft, dat je ooit geboren bent, een wonder is het. Dacht je nu echt dat die God, die Gever van leven, die elke dag de zon doet opgaan, die de zon en de maan en de sterren aan de hemelkoepel heeft opgehangen, die het weer voorjaar deed worden en het wonder van zijn scheppingskracht voor je ogen opendoet, dacht je nu echt dat Hij er met je dood mee stopt?’
Maar Gabriël dan? En al die anderen die treuren, wanhopen, wachten, verwachten, smeken, bidden klagen: dat Koninkrijk van U, Heer, komt er nog wat van? We houden het niet meer uit. Bij ons in de psychiatrie kwam ik met regelmaat jong volwassenen tegen die een ernstige psychose doormaakten en mij in alle ernst uitlegden dat ze Jezus waren. Of Maria. Dat zijn lang niet altijd heel kerkelijk opgevoede mensen, vaak helemaal niet. Een jonge vrouw wist zeker dat ze verkoren was om opnieuw moeder Gods te worden (in zulke plechtige woorden zei ze het ook) , en daarmee een bijdrage te hebben aan de verlossing van de wereld. Ze ging met Jan en alleman naar bed, om het kind maar te ontvangen dat zij baren moest. Toetergek, oordeelde iemand over haar. Het zal wel, maar ik zag ook iets anders, iets dat ik vaker zag bij zulke jonge psychoten: het intense hartstochtelijke verlangen naar een `hele wereld’, een wereld die heel is, waar het heil is aangebroken, het niet kunnen verdragen dat het gaat zoals het gaat, en in die ontzaglijke spanning dan maar zichzelf een verlossersrol toedichten en psychotisch worden. Ik ben altijd geschokt en altijd geraakt. Geschokt om de ernst van de psychose en geraakt omdat het grote verlangen me ontroert. Want daarin hebben ze gelijk, net zoals de kleine jongen Gabriël, zes was hij nog maar, de verdrietige boodschapper die een oude verzuchting deed: Jezus, Kom toch. Wanneer komt Hij nu? Hoe lang nog?
Wij leven in een tussentijd, en dat is leven van geduld. Met geduld bedoel ik niet wachten op de bus, maar hartstochtelijk verlangen en niet opgeven te verlangen. Het betekent de bekoring weerstaan van het cynisme en de hopeloosheid: het wordt toch nooit wat. Ik denk vaak dat ik zo van de kerk houd omdat het misschien wel de enig plek is waar we willen durven leven van geduld, omdat we weten dat het laatste woord nog gezegd moet worden. De toon daarvan is al gezet: Jezus komt terug. Daar eindigt het Lukasevangelie ook mee. Dat Koninkrijk van Christus: het komt ervan.
Bijdrage van dominee Margriet van der Kooi in het kerkblad van april 2024